A Pavel
Tenía el pelo negro, podrías decir que como el carboncillo, inmensamente tupido que apenas podías deslizar las yemas de los dedos entre cada hebra. Sus ojos risueños deslizaban una línea suave. Su voz era fuerte, podía anunciar vientos enérgicos o carcajadas a mares. Tenía manos que abrazaban como el mar por ratos suaves que iban al ritmo del oleaje, por ratos abruptas y torpes. Así queda él en mi memoria. Esta es mi herencia: el recuerdo. La ausencia que día a día deja su presencia. El sur que busco cuando en el norte me pierdo, la memoria que da sabiduría al corazón, a la forma que miramos la vida. A la ausencia también sumo el recuerdo de los chilenos, la de los padres jesuitas, y la de todos y todas que perdieron su vida por estos días. Así encendemos en el presente una vela de recuerdo de nuestro pasado.
Aan Pavel
Hij had zwart haar, je zou kunnen zeggen dat bijna zoals houtskool, zo dik dat je nauwelijks de vingertoppen kon glijden tussen de draden. Zijn lachende ogen gleden een vloeiende lijn. Zijn stem was sterk, die kon harder wind of golven van gelach aankondigen. Hij had handen die even omhelsden als de zee en ging op het ritme van de golven, maar ze konden ook abrupte en onhandige zijn. Zo blijft hij in mijn geheugens. Dit is mijn erfenis: het herdenking. De afwezigheid die dag na dag zijn aanwezigheid verlaat. Het zuiden waar ik naar op zoek als ik verdwaald ben in het noorden, de herinnering die wijsheid aan het hart geeft, aan de manier waarop we naar het leven kijken. Aan de afwezigheid voeg ik toe de herinnering van de Chilenen, van de jezuïetenvaders en van al diegenen die hun leven verloren deze dagen. Zo lichten we in het heden een kaars van herdenking van ons verleden op.